Cotopaxi, 8 december 2004
Het is een hoogteverschil van slecht tweehonderdvijftig meter, van het stuk min of meer vlakke berghelling dat parkeerterrein wordt genoemd naar de berghut op de Cotopaxi. Maar het is flink afzien om naar boven te klimmen. Het is steil, de ondergrond bestaat uit rul zand en losse stenen die in alle richtingen onder je voeten vandaan glijden. Ik voel ook de hele dag slenteren in Quito van gisteren in mijn kuiten en bovenbenen. Daar komt bij dat het een klim is van 4600 naar 4850 meter – iets hoger dan de top van de Mont Blanc. Al na een paar passen loop ik zwaar te hijgen van de ijle lucht en ik moet regelmatig even stoppen om bij te komen.
Na drie kwartier zijn we bij de berghut. Doordat de hut enigszins beschut ligt tussen twee bergkammen is het uitzicht er minder weids dan tweehonderdvijftig meter lager. Het gaat meer om de ervaring van het klimmen op deze hoogte. Er liggen restanten sneeuw tegen de berghut, waar Erik een paar mooie ronde sneeuwballen van draait.
Naar beneden loopt een stuk soepeler, al kan ik niet voorkomen dat ik een keer onderuit glij over de losse ondergrond. Weer terug bij de terreinauto eten we pepernoten die Marcel uit Nederland heeft meegenomen. Hij is maandagavond in Quito aangekomen en samen gaan we de komende drie weken rondreizen door Ecuador. Even geen computerlessen dus, maar echt vakantie.
De helmen gaan op, de knie- en elleboogbeschermers om en de handschoen aan om op mountainbikes verder af te dalen. Dertig kilometer, voornamelijk bergaf. De eerste kilometers zijn zo steil dat je niet hoeft te trappen en continu in de remmen moet knijpen. Ik probeer zo langzaam mogelijk te gaan om tussen het ontwijken van de gaten en stenen op het pad door ook te kunnen genieten van de omgeving. Na een lunch uit de koelbox bij een meertje is het pad vlakker en beter geschikt om lekker hard naar beneden te scheuren. Er zijn dan ook korte stukken omhoog, waar ik niet tegenop kom en moet lopen met de fiets.
Na een tijdje begint het te regenen. Ach ja, así es la vida. Vrolijk denderen we door naar beneden en laten ons zeiknat regenen. De regen gaat over in hagel. Als pepernoten kletteren de hagelstenen bovenop mijn helm.