Cuenca, 21 november 2004
Het is een dorpje van niks waar Medardito, Carmita en hun vader ons naar toe hebben gebracht. Een kerk, een ruim uitgevallen plein en één rij huizen daaromheen. We stappen uit om kleine empanada’s te kopen bij het stalletje aan het plein. Petra en ik kijken eens om ons heen en vragen ons hardop af waarom we hier zover voor zijn omgereden.
Petra logeert in Cuenca bij – als ik het goed heb – de buren van vrienden van haar gastgezin in Quito. Enthousiast als ze zijn om ons de hele omgeving te laten zien, zijn we vanochtend om acht uur in hun Lada terreinauto vanuit Cuenca vertrokken naar de Inca-ruïnes van Ingapirca. Het meest als bouwwerk herkenbare overblijfsel daar is een ovalen plateau, waar een tempel op heeft gestaan. Het plateau is opgetrokken uit de naadloos op elkaar aansluitende grote stenen die zo typerend zijn voor de Inca’s. Het is nog steeds een mysterie hoe de stenen zo exact passend zijn gemaakt. Rondom het plateau ligt een doolhof van stenen muren die niet verder reiken dan kniehoogte. Met de nodige fantasie is er de plattegrond van het voormalige Inca-stadje in te herkennen.
Al met al stelt Ingapirca niet zoveel voor, maar het zijn de belangrijkste ruïnes uit het Inca-tijdperk in Ecuador. En dus is de plaats uitgegroeid tot een toeristische trekpleister. De overblijfselen liggen er keurig gerestaureerd bij, het gras tussen de ruïnemuren is frisgroen en wordt kort gehouden door tamme lama’s. Er is een museumpje over de historie van Ingapirca en er kan een wandeling worden gemaakt om de ruïnes van een afstand in het weidse Andes-landschap te zien liggen. Met onze rondleiding wandelt een traditioneel geklede muziekgroep mee, die op fotogenieke plaatsen telkens hetzelfde deuntje speelt. Dat is net een stapje te ver doorgeschoten in het streven om toeristen te behagen. Het is niet helemaal duidelijk of de muzikanten hier dagelijks rondlopen of speciaal zijn ingehuurd voor de televisieploeg die vanochtend een reportage maakt.
Vanuit het dorpje van niks rijden we verder bergop. We slaan linksaf een modderig karrenpad in, waar de vierwielaandrijving moet worden ingeschakeld. We rijden verder en steiler omhoog. Medardito, Carmita en hun vader zijn niet zo spraakzaam over wat ze voor ons in petto hebben. In overeenstemming met de Ecuadoriaanse levensstijl laten Petra en ik het gelaten over ons heen komen. Onderweg naar Ingapirca wilden ze ons ergens een kerk laten zien en het bleek een bijzondere, tegen de rotsen aangebouwde kerk te zijn, hoog in de heuvels boven het stadje Biblián. Van het dorpje van niks waar we net doorheen zijn gereden, hebben ze ons alleen de naam verteld. Cojitambo. De glinstering in hun ogen bij het uitspreken van die naam wekt hoge verwachtingen.
Op de top van de berg ligt een kleine, geheime schat van de Inca’s verborgen. Het is een ruïne die in geen enkele reisgids staat vermeld. Er staan nergens bordjes om de weg er naar toe te wijzen. Er staan geen hekken om het terrein en er is geen kassa is om entree te heffen, de beste manier om deze schat verborgen te houden. De mensen uit de buurt kennen de weg van mond tot mond en houden de plek lekker voor zichzelf. De stenen muren zijn de restanten van een plaats die werd gebruikt om jonge meisjes te offeren. Ik begrijp geloof ik wel waarom ze dat hier deden. Zittend op de rotspartij naast de ruïnes, met in welke richting je ook kijkt een magistraal uitzicht, krijg je het gevoel dat de goden van de Inca’s niet ver weg kunnen zijn.