Muyuna, 1 oktober 2004
Het dorpje waar ik nu woon, Muyuna, is een wereld van verschil met Quito. Hier zijn geen hoge bergen en vulkanen. Het is wat heuvelachtig en alles is bedekt met dichtbegroeid tropisch bos. Het is ook een stuk warmer en de lucht is heel vochtig. Bijna iedere dag valt er wel een stevige plensbui. Die duurt hooguit een uur en daarna is het weer prachtig weer.
In Muyuna wonen denk ik nog geen duizend mensen. Er wonen vooral veel kinderen, want gezinnen met vijf of zes kinderen zijn hier heel gewoon. Er loopt één weg door Muyuna, van zand en keien. Langs de weg ligt een groot plein van zand, waar huizen omheen staan. Aan het plein ligt ook de school waar ik les geef. Wat verder bij het plein vandaan liggen ook her en der huizen. Veel van die huizen zijn helemaal van hout en op palen gebouwd. Soms kun je alleen bij de huizen komen via een smal wandelpad tussen de struiken door. De huizen zien er heel eenvoudig uit, maar mensen hebben er wel altijd elektriciteit en stromend water. Toch zijn er mensen die zichzelf en hun kleren liever in de rivier wassen.
Muyuna is zo onbeduidend dat het op bijna geen enkele landkaart staat. Op internet zul je er ook weinig over kunnen vinden. Het stadje Tena, dat vijf kilometer verderop ligt, is een stuk bekender. Met bijna 20.000 inwoners is het de grootste plaats in een gebied dat zo groot is als de helft van Nederland.
Ik woon hier in Establo de Tomás, een toeristenverblijf met kleine houten huisjes midden in de natuur. Het is ongeveer tien minuten lopen van de school en van de weg waar de bus naar Tena langskomt. Ik moet onderweg een rivier oversteken via een hangbrug die er niet erg betrouwbaar meer uitziet. Er kan precies één auto overheen rijden. Ik verwacht niet dat ze de hangbrug ooit gaan opknappen. Ze zullen wel wachten tot de brug een keer bezwijkt onder het gewicht van een auto en dan een nieuwe brug gaan bouwen.
Establo de Tomás betekent letterlijk de stal van Tomás. Dat lijkt een rare naam, maar er wonen erg veel dieren. Er zijn twee honden en eentje heeft vier jongen die net een paar dagen kunnen lopen. Er zijn twee toekans en drie papegaaien die altijd proberen om het eten van mijn bord te pikken. Eerst was ik erg bang voor de vogels, maar nu durf ik de toekans al te aaien en kan ik de twee kleine papegaaien op mijn hand laten springen. Heel af en toe komen er ook drie doodshoofdaapjes langs. Ze durven niet echt bij je te komen. Eigenlijk is dat wel goed, dat ze een beetje bang zijn voor mensen. Er zijn mensen die aapjes vangen en in een piepklein kooitje houden, om kunstjes te doen.
De vogels zijn wel viespeuken. Overal waar ze komen schijten ze neer, op de eettafel, in de keuken. Alles is open dus ze komen overal. En sinds ik hier ben, weet ik dat vogels erg vaak op een dag hun staart optillen om een kledder laten vallen. Maar ach, met keukenpapier en een beetje water is het zo weer opgeruimd.